peulisbossen
Deze prachtige, moerassige bossen zijn in periodes met veel neerslag moeilijk toegankelijk.
Over de herkomst van de naam Peulis doen verschillende versies de ronde. Sommigen beweren dat de naam een vervorming is van Poluus, de familienaam van een veertiende-eeuwse eigenaar. Anderen verklaren dan weer dat de naam Peulis komt van Pee Lens, die op het einde van de 19e eeuw op zijn grote boerderij in de Peulisstraat woonde. Dit laatste blijkt echter onwaarschijnlijk omdat de naam Peulis al meer dan 200 jaar vermeld staat op oude kaarten. Misschien moeten we de oorsprong vinden achter het Latijnse woord ‘Palus’, dat moeras, drasland betekent.
Historiek
Ongeveer 30 miljoen jaar geleden overspoelde de Rupeliaanzee Vlaanderen. Die Rupeliaanzee was in onze streek vrij diep, zodat ook de fijne fracties, zoals klei, konden bezinken. Het duurde ongeveer 3 miljoen jaar om een kleipakket van 30 m dikte af te zetten. Reeds voor de laatste ijstijden werden sedimentgesteenten, vooral zand, door het water aangevoerd van de Vlaamse vallei (de ‘pre-Dijle’). De kleilaag in de Peulisbossen zit op een diepte van ca. 1 à 2 m en is daarna bedekt met de ‘Zanden van Antwerpen’, ontstaan door afzettingen van de Dijle.
Zandgronden zijn arme gronden, in de zomer vaak te droog en op de zand-leemgronden in de winter te nat. Oorspronkelijk waren ze begroeid met schrale heide. Naast de grond speelt ook de hoogteligging een belangrijke rol. De Peulisbossen liggen 6 meter boven de zeespiegel, dat is lager dan Putte en Onze-Lieve-Vrouw-Waver. In een natte winter is er altijd gevaar voor overstromingen. Vooral aan de Rehaegenbeek kan het erg nat zijn.
Het Waverwoud strekte zich vroeger uit van Waals Waver tot in Lier. Hiervan is in Peulis niets meer overgebleven. De Peulisbossen zijn geen natuurlijke bossen, maar aangeplant voor houtproductie. Hout had in de middeleeuwen veel waarde, het moest dienen voor de bouw van schepen en bruggen.
In de Peulisbossen zijn nog kleinere perceeltjes te vinden met hakhout. De stammen van de Amerikaanse eik werden tot kort na de tweede wereldoorlog om de 5 à 6 jaar afgezet om goed brandhout en lichte balken te bekomen.
Hakhout van essen is buigzaam, ideaal voor stelen. Bezemmakers kwamen tot in de helft van vorige eeuw hout halen in de Peulisbossen.
Na de tweede wereldoorlog is er veel vraag naar populierenhout. Op de natste stukken van de Peulisbossen plant men dan canadapopulieren. Op de drogere stukken, maar vooral tegen Bonheiden en Rijmenam aan, staan veel dennen. Ze werden aangeplant voor de tweede wereldoorlog. Dat hout werd dan veel gevraagd voor de Limburgse mijnbouw.
Natuurwaarde
Het bos is omzoomd door weilanden, doorweven met mooie houtkanten.
Je vindt er enkele poelen en grachten.
Vooral de vochtige plekken hebben een bijzonder hoge natuurwaarde. Daar komen hoofdzakelijk kikkers, padden en salamanders voor.
Het bos bestaat onder meer uit een oud eikenbestand met hakhoutbosjes van Amerikaanse eik en tamme kastanje. De oudste eiken zijn meer dan honderd jaar en bieden nestgelegenheid aan diverse vogels.
De plantensoorten die je er kan zien zijn zwarte zegge, ijle zegge, ratelpopulier, bosviooltje, dalkruid, lelietje van dalen, sleedoorn, meidoorn en blauw glidkruid.
Tijdens een rustige wandeling kan je plots oog in oog komen te staan met reeën.
Beheer
Het beheer is er vooral op gericht zo veel mogelijk planten- en diersoorten te behouden. Geleidelijk aan schieten jonge loofbomen op en die zullen de bossen veranderen in loofbossen. Waar nodig worden exoten bestreden en verder laten we de natuur rustig haar gang gaan.